Vorige week maakte ik op een doordeweekse dag een wandeling op de Brunssummerheide. Bij de Rode Beek rustte ik even uit op een bank. Ik zat daar een tijdje voor me uit te staren. Ineens drong het tot me door, dat een vrouw naast me was komen zitten. We keken elkaar aan. Ik kon wel zien, dat het vroeger een knappe verschijning was geweest. Het was alsof ik iets bekends in haar gezicht zag. Ze keek zorgelijk. Ze had diepe groeven in haar wat grauwe gezicht. Ik vroeg haar of ze zich zorgen maakte of verdriet had. Ineens herkende ik haar. Het was Moeder Natuur, de tweelingzus van Moeder Aarde. Ze keek mij indringend aan en zei: “Jullie mensen doen veel te veel een beroep op mij, ik kan het niet meer aan. Ja, ik weet het. Jullie zijn ook onderdeel van mijn hele hebben en houden, maar jullie houden met niets en niemand rekening. Jullie zijn onverantwoord bezig. Mijn tweelingzus denkt er hetzelfde over. Ook zij is niet onuitputtelijk. Kijk naar mij: hoe zie ik eruit. Ik ben gewoon uitgeput, opgeleefd. Mijn zus is er nog slechter aan toe. Jullie mensen zijn onverantwoord bezig. Ik weet soms niet wat ik moet doen”. Ze zuchtte diep en leek ten einde raad.
Ik moet toegeven, dat ze er slecht uitzag. Toen ik zelf nog jong was, heb ik haar heel wat keren ontmoet. Bijna dagelijks was ik in haar nabijheid, overal dartelde ze rond als een jonge, frisse meid: in het verboden bosje, in de bospaadjes bij het spoor, op de spoordijk, onder de brug bij het kolenterrein, op de heide, op de veldwegen tussen de korenvelden. Ik kon echt van haar genieten. Ja, ze zag er zeer mooi uit, een aantrekkelijke jonge vrouw. Wat een verschil met nu.
Ik zei tegen haar, dat steeds meer mensen zich ook zorgen maken en ervan doordrongen raken, dat ze met haar en haar zus samen moeten optrekken in plaats van ze allebei zo uit te putten. Ze fleurde wat op. Ze begon weer wat kleur op haar gezicht te krijgen. Ze knikte instemmend en fluisterde heel zachtjes: “Ik hoop het Ger, want het is nog niet te laat. Het kan nog goed komen”. Ik stond op, ik omhelsde haar en fluisterde: “Hopelijk lukt het u en uw zus weer op te krabbelen, als wij wat meer rekening gaan houden met uw incasseringsvermogen. Tot ziens, beterschap en de groeten aan uw grote zus.”